Osteopathie is ontstaan in de tweede helft van de negentiende eeuw. Dit is de beginperiode van de moderne geneeskunde: rijk aan ontdekkingen, maar arm aan therapeutische oplossingen.
Tegen deze achtergrond praktiseert dokter Andrew Taylor Still (geboren in 1828 in Virginia, VS) geneeskunde. Hij studeerde aan de school voor genees- en heelkunde van Kansas City, Missouri. Daarna diende hij tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog als chirurg in het leger van de Unie.
Dankzij zijn opleiding chirurgie en een jarenlange ervaring, was zijn kennis van de anatomie bijzonder nauwkeurig. Hij hechtte veel belang aan hygiëne en voeding.
Als arts beschouwde hij het als zijn professionele plicht om mensen in een goede conditie te houden, zodat ze niet ziek werden en geen verzorging nodig hadden. Deze gedachte is ook in de Chinese geneeskunde terug te vinden. In 1864 overlijden drie kinderen van dokter Still aan een hersenvliesontsteking. Deze tragische gebeurtenissen tekenden hem voorgoed en sterkten hem in zijn overtuiging dat de toenmalige therapieën ontoereikend en soms zelfs gevaarlijk waren. Hij keerde terug naar de oude traditie van de hippocratische geneeskunde, waar de patiënt – en zijn omgeving – op de eerste plaats komt en waar veel aandacht uitgaat naar de wervelkolom en de pathologie ervan. Uit deze heroriëntatie ontstond later de osteopathie.
In juni 1874 voerde Still een officieel gesprek met enkele collega’s over de resultaten van zijn onderzoek. Bij deze gelegenheid noemde hij zijn diagnostisch en therapeutisch systeem ‘osteopathie’. Hierin herkennen we de Griekse woorden osteon (bot) en pathos (lijden).
Dat osteopaten zich alleen bezig zouden houden met de botten is evenwel een verkeerde interpretatie.