1. Inleiding
Tijdens de eerste maanden van de zwangerschap kan een baby zich vrij bewegen in het vruchtwater van de baarmoeder. Naarmate de zwangerschap vordert en de bevalling dichterbij komt, zal de baby echter in de positie gaan liggen die tot een zo vlot mogelijke geboorte leidt: de achterhoofdsligging. Hierbij ligt de baby met het hoofd naar onder en het gezicht naar achteren gericht.
Wanneer een baby na de 35e week van de zwangerschap deze achterhoofdsligging nog niet heeft aangenomen, spreken we van een malpositie of liggingsafwijking. Dit komt ongeveer bij 5% tot 7% van alle zwangerschappen voor.
Er zijn verschillende afwijkende posities te onderscheiden:
- Stuitligging: een stuitligging is zowel de meest bekende als de meest voorkomende malpositie van de foetus. Hierbij ligt de baby niet met het hoofdje, maar – afhankelijk van de soort stuitligging – met de billen of de beentjes naar beneden.
- Dwarsligging: bij een dwarsligging ligt de baby zoals de naam al doet vermoeden niet verticaal maar horizontaal in de baarmoeder. Deze malpositie komt slechts in een half procent van alle zwangerschappen voor.
- Afwijkende hoofdligging: wanneer de baby wel mooi naar beneden, maar met het hoofdje niet naar achteren ligt, spreken we van een afwijkende hoofdligging. Het bekendste voorbeeld is hier de ‘sterrenkijker’, waarbij de baby met het hoofdje naar voren (richting de buik van de mama) ligt. Het hoofdje kan echter ook gekanteld liggen, waardoor het voorhoofd of zelfs het hele aangezicht naar onder – en dus tegen de baarmoederhals – komt te liggen.
2. Oorzaken
- Meerlingenzwangerschap
- Afwijkende vorm van baarmoeder of bekken
- Een afwijkende vorm van het hoofdje van de baby
- Placenta previa: een laagliggende moederkoek
- De aanwezigheid van een myoom (vleesboom) in de baarmoeder